In ons land worden we geconfronteerd met een almaar groeiende haat tegen Joden en Israël. Een probleem dat in belangrijke mate is gecreëerd door de jarenlange manipulaties van autochtone Nederlanders. Nederlanders die vanuit hun veelal gesubsidieerde activiteiten of invloedrijke posities het zaad van de haat hebben gezaaid. Voor de opbouw van hun eigen zeer lucratieve carrière misbruiken deze haatzaaiers niet alleen al drie decennia lang de Arabische bevolkingsgroep, maar ook jonge studenten.
Ze bevolken onze politiek, universiteiten, media, vakbeweging, politiek en niet-Gouvernementele organisaties. De onderzoekers Marcel van Hamersveld en Michiel Klinkhamer gaven de activiteiten van dit soort figuren de passende titel “Messianisme zonder mededogen”.
Wie zijn deze autochtone Nederlanders en welke posities bekleden ze nu?
Hun carrière begon in de begin jaren zeventig- en tachtig, toen allerhande extreemlinkse actiegroepen als paddenstoelen uit de grond schoten. Ze waren antikapitalistisch, anti-imperialistisch, antikoloniaal en steunden opstandelingen in de Derde Wereld. Alles moest anders, de gevestigde orde moest omver geworpen worden.
Dag en nacht waren ze in de weer om contacten te leggen met allerlei revolutionaire bewegingen in de wereld waaronder het EPLF (Eritrees Bevrijdings Front), het PAC (Pan Africanistisch Congres van Azania), African National Congress (ANC) Zuid Afrika, South West Africa People’s organisation (SWAPO) in Namibië, de MIR (Movimiento Izquierda Revolucionario) in Chili, de Frente Farabundo Martí para la Liberación Nacional (FMLN) in El Salvador, Frente Sandinista de Liberación Nacional ( FSLN) in Nicaragua, de Tamil Tijgers in Sri Lanka, de Koerdische Partiya Karkerên Kurdistan en … het Palestijnse Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) of de PLO (Palestine Liberation Organization).
In deze periode was de Koude Oorlog in volle gang en speelde het Midden-Oosten een strategische rol tussen Oost en West. De Joodse staat Israël was een doorn in het oog van Sovjets, mede omdat ze een westerse enclave vormden binnen de Arabische wereld. Met veel enthousiasme steunden de toenmalige Oostbloklanden Arabische regimes en terroristen die Israël bevochten. Zo werd het Palestijnse terrorisme vanaf 1968 jarenlang volledig door de Sovjet-Unie bewapend. Tevens konden de Palestijnen rekenen op de eerder genoemde kameraden binnen de linkse actiegroepen in het westen. Die ontketenden met hun politieke broodheren solidariteitsacties en oefenden druk uit op hun regeringen, media en maatschappelijke organisaties om hun gezamenlijke doelstellingen te verwezenlijken.
In Nederland waren belangrijke beleidsmakers binnen deze actiegroepen onlosmakelijk verbonden met linkse politieke partijen, waaronder de toenmalige CPN, PSP, PPR (huidige GroenLinks) en PvdA.
Een van deze actiegroepen was het Nederlands Palestina Komitee (NPK). Ze droomden van de Socialistische Republiek Palestina en schaarden zich achter de PFLP of Al Fatah en de PLO.
Een komitee dat:
– Functioneerde als een soort mantelorganisatie van de PLO.
– Al Fatha-terroristen in haar bestuur opnam.
– Een broedmachine werd voor Nederlanders die ook wel eens terroristje wilden spelen.
– De Palestijnse zaak steunde in een periode dat deze in de ogen van de publieke opinie vrijwel synoniem leek te zijn met kapingen, gijzelingen, moord en doodslag.
– Opriep tot het boycotten van reisbureaus die reizen organiseerden naar Israël
Picket-lines hielden en folders uitdeelden bij supermarkten met daarin een oproep Israëlische producten te boycotten.
– Informatiedagen organiseerden voor docenten maatschappijleer die tevens werden bedolven met informatiepakketten over de Palestijnse kwestie.
– Demonstraties organiseerde waarin bij herhaling kreten te horen zijn als “Hamas, Hams, alle Joden aan het gas”.
– Haar tentakels diep binnen Universiteiten liet kronkelen waaronder de inmiddels beruchte Universiteit van Amsterdam (UvA), waar enkele NPK-leden een glansrijke carrière opbouwden.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat deze club de bloedbaden, veroorzaakt door Palestijnse terroristen, steeds weer goedpraatten met de smeekbede toch vooral begrip te hebben voor de motieven van de daders.
De PLO pleegde tussen 1969 en 1985 meer dan 8000 aanslagen, waarvan tenminste 435 in het buitenland. Meer dan 650 Israëli’s – waarvan driekwart burgers -, 28 Amerikanen en tientallen burgers van andere landen kwamen daarbij om. Deze aanslagen kwamen op gang nadat een van de oprichters van Al Fatah, Yasser Arafat, in februari 1969 werd gekozen tot voorzitter van de PLO. Drie maanden later, in mei 1969, kwamen enkele van zijn Nederlandse aanhangers in het geweer en richtten het NPK op.
Tijdens de oprichtingsdag was de sfeer onder het Leidsepleingroepje gespannen. Een aantal van hen stond aan de vooravond van een actie die Nederland voorgoed zou gaan veranderen. Mede door hun activiteiten zou een aantal universiteiten waaronder de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) een ongelooflijke rol gaan vervullen als broedmachines van haat en radicale acties.
Lees mee en ervaar in een serie vervolgverhalen – een ontdekkingsreis – hoe een klein groepje ‘lijkenpikkers’ de sfeer tegen joden en Israël gingen bepalen.
DEEL 1.
MOGEN WIJ ONS EVEN AAN U VOORSTELLEN
Al jaren wordt het Nederlandse publiek overgoten met de eenzijdige en veelal vet gekleurde informatie over het conflict tussen Israel en de Palestijnen. Dit is in grote mate te danken aan de eerste, tweede en derde generatie Nederlanders die op enigerlei wijze te maken hadden met het Nederlands Palestijns Komitee (NPK). Om deze bewering te staven is het van belang om terug te gaan naar het jaar 1969. Toen werd de basis gelegd voor het NPK, ondermeer door personen uit de CPN, PSP, PPR, PvdA (Nieuw Links), Pax Christi, Sjaloom en de links-extreme Algemene Studenten Vereniging Amsterdam (ASVA).
Laten we beginnen met een aantal van hen even aan u voor te stellen, te beginnen met de rol van ASVA.
De in 1945 opgerichte ASVA veranderde in de jaren ’60 onder invloed van het links politiek activisme in een communistisch bolwerk. Studenten en stafleden rebelleerden tegen het universitaire en maatschappelijke systeem. ASVA speelde een dominante rol voor, tijdens en na de Maagdenhuisbezetting in 1969, een belangrijke keerpunt voor de Universiteit van Amsterdam (UvA). Beetje bij beetje kwam de Universiteit onder invloed te staan van – zoals Pim Fortuyn dat noemde – de linkse kerk. De invloed van de ASVA op de studentenbeweging en de vorming van linkse intellectuelen was veelal beslissend voor hun verdere ontwikkeling.
Hartstochtelijk namen ze deel aan allerhande activiteiten waaraan ze hun uiteindelijke wereldbeeld hebben ontleend. Hun toenmalige activiteiten waren zodanig dat ze jarenlang, dag en nacht, geschaduwd werden door de toenmalige BVD (de huidige AIVD).
In oktober 1968 rapporteerde een BVD-ambtenaar het volgende: “De ASVA dreigt een instrument van de Sovjets te worden, bij hun pogingen de Nederlandse samenleving in een voor hen gunstige zin te beïnvloeden en – als volgende fase – waar mogelijk te ontwrichten. Voor zover het de ASVA betreft is de rol van de KGB bij deze beïnvloeding wel evident.”
De laatste opmerking verdient een korte toelichting.
Er liepen banden van de ASVA naar de communistische “Internationale Vereniging van Studenten” (IUS), een mantelorganisatie van de KGB. IUS organiseerde samen met de World Federation of Democratic Youth (WFDY) onder meer wereldwijde “jeugdfestivals” die niet uitsluitend door communisten werden bijgewoond maar ook door zogenaamde sociaaldemocraten.
De meeste jeugdfestivals vonden in Oost‑Europa plaats. Ook PvdA’er Ad Melkert nam er deel aan. Het laatste Wereldjeugdfestival werd in 1985 in Moskou gehouden. Een voormalig secretaris‑generaal en president van IUS, de Tsjech Jiri Pelikan die in 1968 naar het Westen vluchtte, verklaarde later dat organisaties als de IUS voor de Sovjets louter ‘onofficiële instrumenten van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie’ waren.
Het is dus niet zo verwonderlijk dat ASVA betrokken raakte bij bijna alle in de inleiding genoemde revolutionaire bewegingen die door de Sovjets werden ondersteund.
De ASVA is sinds jaar en dag betrokken bij het NKP. Samen organiseerden ze:
– Het ‘hersenspoelen’ van docenten en jonge studenten.
– Werkkampen in Palestijnse gebieden.
– Een samenwerkingsverband tussen de UvA en de Palestijnse universiteit Bir Zeit.
Demonstraties.
– Congressen op het terrein en in de gebouwen van de UvA.
Tot zover ASVA, op naar de volgende. Hoe en door wie kwam het NPK tot stand?
Tijdens de oprichting van het NPK, op 14 mei 1969, kwamen in een café op het Amsterdamse Leidseplein de toenmalige oud communist en PSPer Piet Nak, ASVA-voorzitter, Bertus Hendriks, Kees Wagtendonk, Han Lammers (PvdA Nieuw Links), George Cammelbeek (PvdA Nieuw Links) en de Palestijn Mahmud Rabbani bij elkaar. Een aantal van hen wist reeds van wanten en hadden al enig ervaring met toenmalige communistische terroristen uit onder meer Algerije, Marokko, Syrië en Libanon.
Laten we enkele van de cafébezoekers op die 14e mei eens nader belichten.
Bertus Hendriks
Hendriks is een van de vele carrièreactivisten die het misdadige van Palestijnse terreurdaden tracht weg te poetsen met betogen als ‘ik keur het af maar je moet er wel begrip voor hebben.’ Terreurorganisaties, die weliswaar terroristische middelen gebruiken, zijn “geen terreurorganisatie”, aldus Hendriks. Hiermee trachten hij en zijn makkers niet alleen enige neutraliteit uit te stralen, maar voorkomen ze tevens dat ze hun Palestijnse kameraden tegen zich in het harnas jagen en houden zo hun jarenlange – vaak dubieuze – contacten ongeschonden in stand.
Deze NPK’er van het eerste uur heeft zich als activist, wetenschapper en journalist omhooggewerkt tot een van Nederlands bekendste Midden-Oostendeskundigen. Met duistere zaken uit zijn verleden wordt hij liever niet geconfronteerd.
In een marathoninterview met de VPRO toonde hij zich verontwaardigd over mensen die meteen naar zijn NPK-verleden wezen om zodoende zijn objectiviteit in twijfel te trekken. Dat vond Hendriks merkwaardig, daar wilde hij niet aan worden opgehangen. Daarom wenste hij die periode niet te benadrukken.
Zijn standpunt in dezen is zeer begrijpelijk, zeker wanneer we zijn kleurrijke carrière nog eens nader bekijken.
Zijn activistische activiteiten begonnen toen hij als student in Frankrijk in een cultureel kamp Franse studenten ontmoette die lid waren van de studentenbond Nationale de Etudiants de France (UNEF). UNEF was een marxistische organisatie en speelde in die periode een belangrijke rol in het Algerijnse en Marokkaanse verzet tegen de Frankrijk.
Hendriks vond hun verhalen buitengewoon interessant en nam enige inside informatie mee terug naar de Katholieke Universiteit te Nijmegen, de huidige Radboud Universiteit. Daar had hij een ontmoeting met de beruchte studentenleider en communist Ton Regtien. De man die zou gaan functioneren als initiator en bindmiddel tussen radicale studentenbewegingen in Nederland en het pad van Hendriks zou uitzetten naar de Amsterdamse studentenwereld. Samen zouden ze nog menig klusje klaren.
Regtien was reeds in 1956 besmet geraakt met het Algerijnse opstandelingenvirus. Dat had hij opgelopen tijdens zijn schoolvakantie in Frankrijk toen hij een ontmoeting had met een Algerijn die door de Franse politie gezocht werd. Deze ontmoeting trok hem diep in de Algerijnse zaak. In oktober 1960 was hij de initiatiefnemer van het uitbrengen van een speciaal nummer van het Nijmeegs Universiteitsblad over de Algerijnse opstand tegen de Franse overheersers. Daarin werd onverbloemd de kant van de opstandelingen gekozen. De toenmalig mondkrant van Moskou, Vrij Nederland, schreef: “Een voor deze universiteit en voor dit studentenblad ongekende daad – en voor andere studentenbladen (…) een duidelijke aanwijzing welke richting zij moeten gaan.” Voor Regtien was de directe aanleiding tot het artikel een persbericht van de club Actie Informatie Algerije waarin een aantal lieden zaten die zich later eveneens achter de Palestijnse zaak schaarden.
In 1963 richtte Regtien in Amsterdam de linkse Studentenvakbeweging (SVB) op naar het voorbeeld van de UNEF. In datzelfde jaar kreeg het SVB het voor elkaar dat één van hun bestuursleden, Jan Blok, gekozen werd tot voorzitter van het ASVA-bestuur. Al snel daarna groeide de aanwezigheid van de SVB-leden binnen de ASVA en kwam er een keerpunt in de tot dan toe nogal gematigde organisatie.
De ASVA werd steeds meer betrokken bij politieke kwesties die in de jaren vijftig taboe waren. Intussen had Regtien Hendriks betrokken in zijn plan om in Amsterdam de studentenbeweging te mobiliseren. Hendriks kwam niet aan studeren toe, hij had te druk met het organiseren van andere zaken en voelde zich betrokken bij revolutionaire bewegingen in de Derde Wereld.
Hendriks geloofde in de Culturele Revolutie van Mao en werd een soort Rode Gardist die de gevestigde orde te lijf moest gaan. Volgens een betrouwbare bron zouden hij en Aat van Praag lid zijn geweest van de Marxistisch-Leninistisch Centrum Nederland (MLCN), een Maoïstische afsplitsing van de CPN. Wetenswaardig is dat de in 1972 opgerichte Socialistische Partij (SP) een afsplitsing was van de Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland (KEN )die op haar beurt weer een voortzetting was van het Marxistisch Leninistisch Centrum Nederland.
In 1966 richtte Hendriks samen met Aat (ook wel Ad genoemd) van Praag de links radicale Cineclub Amsterdam op, als protest tegen de filmcensuur die politieke films over onderwerpen als de Viëtnam-oorlog verbood. Van Praag was een goede vriend van de beruchte propagandist voor communistische regimes, Joris Ivens, die contact had met overheden van zowel de Sovjetunie als China. Via Ivens kreeg Van Praag bijzondere documentaires in handen die voornamelijk afkomstig waren uit communistische landen. Volgens de oud-communist en voormalig bestuurslid van Cineclub, Leo Molenaar, was Cineclub door het MLCN ontworpen als ouderwetse ‘mantelorganisatie’.
Als snel groeide de Cineclub uit tot een landelijk netwerk en togen stafleden met projector en films door het land, waarbij het de opdracht was om niet slechts een discussie aan te kaarten, maar tevens tot een of ander actiebesluit van de aanwezigen te komen. Cineclub bracht een landelijk blad uit, bleef nauw samenwerken met ASVA en werd al snel een belangrijk middel om jongeren en studenten te mobiliseren.
In 1966 werd Hendriks tevens voorzitter van de ASVA voor een periode van een jaar. Een periode waarin de stammenstrijd tussen gematigde leden en SVB’ers hoog oplaaiden. De gematigden verloren steeds meer terrein en moesten uiteindelijk de strijd staken. Aan het eind van zijn voorzitterschap kon Hendriks tevreden terugblikken. De SVB’ers hadden het ASVA-heft geheel in handen.
Een van zijn eerste wapenfeiten als ASVA-voorzitter kwam in juni 1967, toen hij als woordvoerder in opspraak raakte omdat hij een anti-Israël verklaring had uitgebracht over de Zesdaagse Oorlog tussen Israël en de Arabische buurlanden, Egypte, Jordanië en Syrië.
Tijdens zijn voorzitterschap gebeurden er nog een aantal zaken die de moeite waard zijn om te beschrijven, maar een en ander volgt een andere keer.
We gaan door naar het begin van 1968, toen er een roerige situatie in Europa ontstond. Overal kwamen studenten in opstand tegen de gevestigde orde. Op 21 februari hield de ASVA een ‘Internationale dag tegen het imperialisme en kolonialisme’ en in het bijzonder tegen de oorlog in Vietnam. Om de bijeenkomst en beetje kleur te geven hadden ze hun revolutionaire kameraden uit Duitsland, Rudi Dutschke en de Fransman Cohn-Bendit (tegenwoordig Europarlementariër voor de Groenen), uitgenodigd. De sfeer was opgewonden in de propvolle zaal. Dutschke presenteerde zijn plannen voor een zogenoemde stadsguerrilla in het Westen, geïnspireerd door de Vietcong, Che Guevara en de Latijns-Amerikaanse guerrilla. Wanneer hij het heeft over die alten Fascisten, von damals von Himmler bis über Claus von Amsberg, barst de zaal uit in gejoel en scandeert Claus raus!. Onder luid gejuich verliet hij na drie kwartier de bühne, waarna ASVA-voorzitter Peter Cohen de bijeenkomst afsloot met de belofte dat de komende maand in heel Europa anti-Amerikaanse acties zouden worden gehouden.
Bijna zeven weken later ging er schok door de ASVA gelederen toen op 11 april 1968 bekend werd dat Dutschke was neergeschoten. ASVA kwam onmiddellijk in het geweer – in samenwerking met ondermeer MLCN – om op de Dam in Amsterdam te protesteren. ASVA had de smaak te pakken. Enkele weken later, op 1 mei 1968, gingen ze weer de straat op. Gezamenlijk met de PvdA, de PSP, de Federatie jongeren Groepen, de Socialistische Jeugd en Politeia.
“Dood aan het kapitaal, dood aan het fascisme”, scandeerden ze. Er werden rode banieren meegedragen en portretten van ondermeer Stalin, Ho-Tsji-Minh, Che Guevara, Dutschke en Karl Marx. Uiteindelijk liep de demonstratie uit de hand en leidde tot gewelddadigheden en vernielingen in de stad. Een van de organisatoren was Hendriks maat, Ton Regtien.
In hoeverre Hendriks er zelf bij betrokken was heb ik in dit onderzoek niet kunnen achterhalen.
Op 10 mei ging ’s avonds in Parijs de eerste steen door de lucht en was de opstand tegen de Franse overheid een feit. UNEF was de belangrijkste organisator. De sfeer was grimmig en het regende stenen. De oproerpolitie probeerde een groep demonstranten tegen te houden, de menigte wierp barricades op en het ontaardde in een ware veldslag die dagen duurde. De Franse studenten hadden de oproep van de Dutschke en Cohn-Bendit een beetje te letterlijk opgevolgd. De universiteit Sorbonne werd dagenlang bezet. De posters van Mao, Stalin, Karl Marx en wapperende rode vlaggen sierden het binnenplein.
Posters van de studentenbeweging en vooral van de UNEF sierden menige muur in de stad. Ook waren er zogenoemde revolutietoeristen uit Nederland bij zoals Maarten van Traa, Harry Mulisch (een fel aanhanger van Fidel Castro), Rudolf Stokvis. Van Traa studeerde aan de Sorbonne, deed mee aan de rellen en deed voor Het Parool verslag van de onlusten. Uiteindelijk werd hij gearresteerd toen de politie in zijn Deux Chevaux pamfletten aantrof van de linkse studentenbeweging. Hij zat drie dagen in de cel en werd vervolgens met vier andere Nederlanders als ongewenst vreemdeling Frankrijk uitgezet wegens inmenging in binnenlandse aangelegenheden.
Intussen groeide er binnen de groep van Regtien en Hendriks steeds meer het idee om een variant van de Parijse studentenopstand uit te voeren. Regtien zat vol met ideeën want een maand vóór de opstand had hij nog intens overleg gevoerd met zijn kameraden in Parijs.
In die beruchte meimaand hielden ze acties tegen een plan van ingenieur August Godfried Maris, die in opdracht van het toenmalige kabinet De Jong een plan had bedacht voor een efficiënter universiteitsbestuur. Maar dat paste niet in het straatje van de SVB’ers binnen de ASVA. Ze eisten ‘inspraak op alle nivo’s’. Door het hele land gingen studenten de straat op, discussieerden in aula’s en betoogden in Den Haag voor de deur van Maris. Nederland werd benauwd voor een eigen ‘Parijs’: ‘Studentenrevolte ook hier?’, vroeg Het Parool zich bezorgd af.
De toen 23-jarige voorzitter van de Nederlandse Studenten Raad, Eduard Bomhoff, decennia later voor de LPF nog minister van Volksgezondheid in het eerste kabinet Balkenende, wees de regering fijntjes op de wereldwijde studentenonlusten: ‘ Vandaag denkt iedereen daarbij aan het buitenland. . Misschien is dat morgen niet meer het geval. ‘
In de loop van 1968 werden de studenten steeds brutaler. In het najaar protesteerden ze tegen het neerslaan van demonstraties in Mexico-stad en bezetten in Amsterdam het Mexicaanse consulaat. Ze wisten zich gesteund door de rector magnificus A.D. Belinfante van de Universiteit van Amsterdam en een rector magnificus van Nijmegen. Die zei tegen de studenten dat ze aan ‘het voorfront van een sociale revolutie’ stonden.
Regtien, Hendriks en talloze anderen wisten Nederland een jaar lang in de greep van een revolutiedreiging te houden.
Begin 1969 was het zover. Op 29 april werd de Hogeschool Tilburg door studenten bezet en omgedoopt tot de Karl Marx Universiteit. Acties, demonstraties, ultimatums en bezettingen volgden in vrijwel alle steden waar zich universiteiten of hogescholen bevonden.
Dan volgde op 16 mei om half negen ’s avonds het klapstuk. De eerder nog met hen sympathiserende rector magnificus A.D. Belinfante van de UvA kreeg een koekje van eigen deeg. Studenten slopen via een achterraam het Maagdenhuis binnen en bezetten het bestuurlijk centrum van de UvA. Regtien en Hendriks waren erbij. Even daarvoor was Regtien met een Morris volgepropt met krantjes, stencils en studenten uit Berlijn komen rijden, in de grote verwachting dat Parijs zich in Amsterdam zou gaan herhalen. Onmiddellijk steunden hun makkers van de toenmalige PSP en CPN de bezetting en al snel wapperde de rode vlag aan het gebouw. Er klonken kreten als: “God is dood, Mao leeft”, “Yankee, verdwijn uit Vietnam” en “Hier zijn we eindelijk thuis, in ons eigen Maagdenhuis”.
Tijdens de bezetting speelde Hendriks een leidende rol. Hij was bestuurslid van het bezettingscomité en voorzitter van de plenaire vergadering. De plenaire vergadering besliste over alle activiteiten die door de bezetters werden uitgevoerd. Kasten, bureaus en zelfs de kluis in de kelder van het Maagdenhuis werd opengebroken. Alle documenten die men interessant vond werden gekopieerd (6.3). Volgens de toenmalige burgemeester Samkalden was het de ASVA bekend dat: “de bezetting van het Maagdenhuis aan het functioneren van de universiteit ontoelaatbare schade toebrengt.”
Geweld werd niet geschuwd, wat bleek toen de politie een eerste poging deed om de boel te ontruimen. Zo werden ze bekogeld met flessen, serviesgoed, meubilair en brandspuiten. Volgens Hendriks werd de aanval ‘succesvol afgeslagen’.
Hendriks onderhandelde namens de bezetters met politie, gemeente en universiteitsbestuur. Vlak voor de ontruiming op 21 mei pompte Hendriks er bij de bezetters enkele belangrijke regels in: “Zingen, boe-roepen, verder niets zeggen. Laat je niet provoceren!” (Zozzaro archief, Maagdenhuisbezetting. Een analyse. Van Gennep (1969), pagina 2.11b,2.20, 2.37).
Hendriks was een druk baasje, behalve de geplande bezetting stond er nog een andere zaak op stapel. Die vond twee dagen vóór de bezetting van het Maagdenhuis plaats: op 14 mei, de dag van de oprichting van het NPK. De 14e was als oprichtingsdatum gekozen omdat die dag door de Palestijnen werd herdacht als hun ‘verdrijving’ in 1948.
Een jaar na de oprichting werd Hendriks voorzitter en woordvoerder van het NPK en zou dit tot 1978 blijven. Een turbulente periode die getekend werd door de voortdurende vliegtuigkapingen en de moord op elf Israëlische atleten tijdens de Olympische Spelen in München van 1972.
Inmiddels had Hendriks een dubbele pet op en was naast de PKN activiteiten begonnen met een wetenschappelijke carrière aan de Universiteit van Amsterdam. Als docent politieke antropologie van de Arabische en Islamitische wereld. In 1989 kwam hij bij de Wereldomroep terecht waar hij van 1989 tot 1994 hoofd was van de Arabische afdeling van Radio Nederland. Daarna was hij tot aan zijn pensioen in 2007 Midden-Oostenspecialist voor alle taalafdelingen van de Wereldomroep. Intussen trad hij steeds vaker op als deskundige in NOVA, het NOS Journaal en ander radio- en televisieprogramma’s om daar een nadere uiteenzetting te geven van wat er op dat moment aan de hand was in het Midden-Oosten. Sinds oktober 2008 is hij voorzitter van de journalisten en schrijversclub On File. Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken maakt gebruik van zijn diensten.
In zijn carrière heeft Hendriks als activist en als journalist de voormalige PLO-leider Arafat meerdere keren ontmoet, in Beiroet, in Algiers en in Egypte. Na Arafats dood is Hendriks ‘op een ander paard gaan wedden’, t.w. Hamas.
Wie de moeite kan opbrengen om Hendriks langdurig aan te horen (drie sessies van een uur) raad ik aan om het VPRO marathon interview met hem op 4 januari 2008 te beluisteren.
Dit interview geeft namelijk een aardige indruk over de merkwaardige wijze waarop Hendriks zijn eigen geschiedenis belicht. Neem zijn toelichting (0:17:20-0:19:25 ) over de wijze waarop zijn eerste reis naar Israël en de Palestijnse gebieden tot stand was gekomen.
“Midden in de bezetting van het Maagdenhuis komt eh, eh, mijn vriend naar me toe en zegt we hebben een uitnodiging om iemand mee te sturen op een fact-finding mission, een reis naar het Midden-Oosten.” Volgens zijn vriend had hij zich daar indertijd mee bezig gehouden en daarom moest hij maar mee. “Dat vond ik wel een interessante gedachte”, aldus Hendriks. Volgens hem was de reis tot stand gekomen door een interview van ‘de grote held van de Februaristaking’ (…), Piet Nak. Deze had zich ook al geroerd in het Vietnamdebat en was ook een van de grote leiders van de massademonstraties die tegen de Amerikaanse politiek in die jaren werd gehouden (…) Piet Nak leest in het Vrije Volk een interview met Mahmoud Rabbani, de Consul van Koeweit, maar hij was eigenlijk een Palestijnse vluchteling die hier zakenman was geworden en die een beetje de informele ambassadeur was van de Palestijnen in Nederland (…) Piet Nak die leest dat interview en denkt: ‘tja, dat heb ik nooit geweten’ en belt Rabbani op. En Rabbani, een scherp politiek instinct, die had in één keer in de gaten ‘ik heb hier goud in de handen’, dus die zegt ‘ik ga een reis organiseren’, dus die wilde meteen een eerste klas missie van ministers en Kamerleden uit Nederland naar die Arabische landen en dan met Piet Nak ook erbij. Maar ja, er was geen minister of Kamerlid in Nederland die zich aan dit controversiële conflict de vingers wilde branden dus wat gebeurde er: Rabbani viel terug op het tweede echelon. Dat waren jongerenorganisaties, studentenorganisaties en zo kwamen ze dus ook bij de ASVA terecht.”
Wanneer we in het kort de feiten op een rij zetten is het bovenstaande op zijn minst dubieus te noemen. Met name Hendriks versie van de totstandkoming van de Midden-Oosten reis. Hendriks verdraait of verzwijgt enkele belangrijke feiten. Namelijk dat hij Rabbani al eerder bij een belangrijke bijeenkomst had leren kennen, tijdens de oprichting van het NPK op 14 mei 1969. Pas enkele dagen later begon de Maagdenhuisbezetting die van 16 tot 21 mei 1969 duurde.
Mogelijk is dit tekenend voor de Nederlandse Midden-Oosten deskundige die al jaren als een paling in een emmer snot door het Palestijns-Israelisch probleem glibbert. Hij is een levendig voorbeeld van de mensen die zeer lucratief “Het pad van Marx naar Allah” bewandelen. Eerst steunde hij jarenlang het marxistische regiem van de PLO, om ze vervolgens tijdens de Palestijnse verkiezingen in Rammalah in januari 2006 te beschuldigden van corruptie en vriendjespolitiek (iets dat al jaren een publiek geheim was). Vervolgens omschrijft hij de radicale fundamentalistische Hamas als een organisatie met “een schone en eerlijke reputatie. Op 11 januari 2009 verscheen hij met een aantal van zijn deskundige kameraden in een kleurrijke documentaire van de Nederlandse Islamitische Omroep (NIO). Ook hier glibberde hij weer om de misdadige praktijken van Hamas heen. “Hamas is geen terreurorganisatie, Hamas gebruikt weliswaar terroristische middelen ehhh, evenals de meeste bevrijdingsbewegingen gedaan hebben, zoals in Algerije (…)”.
Mahmoud Rabbani.
Rabbani was een Palestijn in hart en nieren en zijn grote droom was een eigen Palestijnse staat. Zonder hem was het NPK waarschijnlijk een snelle dood gestorven en waren de betrokken haatzaaiers waarschijnlijk niet verder gekomen dan het niveau van een levenslang uitkeringtrekkende activist. Rabbani opende deuren, zorgde voor aanzien, contacten en financiën voor allerhande activiteiten. Ook voor politici, journalisten, wetenschappers en captains of industry was Rabbani niet alleen de sleutel tot de PLO-top, maar ook tot de rest van de Arabische wereld.
In 1956 kwam hij naar Nederland en wist hij binnen de kortste keren op slimme wijze politici en de media voor zich te winnen. Desondanks kregen hij en zijn gezin pas na een lang gevecht op 5 juni 1981 het Nederlandse staatsburgerschap. Toen hij in het turbulente jaar 1973 een officiële aanvraag deed voor het Nederlanderschap werd dat afgewezen. De toenmalige minister van Justitie Glastra van Loon schreef: “De heer Rabbani is te veel Palestijn om ooit Nederlander te worden.” Volgens Rabbani kwam dit omdat zijn politieke uitlatingen tijdens de Koude Oorlogsperiode als communistisch geïnterpreteerd werden. Maar andere boze tongen beweren dat hij Nederland enorme schade had toegebracht.
In hoeverre hij in verband werd gebracht met de Al Fatah aanslag in Nederland (6 februari 1972) is nooit boven water gekomen. Fatah-terroristen plaatsten bommen bij twee verdeelstations van de Gasunie. Eén werd tijdig ontdekt, de ander zorgde voor veel schade. Des te opmerkelijker is het dat enkele jaren later een Al Fatah terrorist naar Nederland zou komen en ongestoord kon plaatsnemen in het NPK.
Terug naar 1973.Volgens het toenmalig dagblad De Tijd zou Rabbani de Arabische landen geadviseerd hebben tot een olieboycot van Nederland in dat jaar. Rabbani had verklaard dat deze olieboycot niet gebaseerd was op de recente ontwikkelingen, maar op de jarenlange pro-Israël houding van Nederland, zonder ook maar enig begrip te hebben voor de Arabische standpunten.
In de media verschenen berichten dat hij een radicale agent zou zijn van de terreurgroep Al Fatah, studenten gratis Arabische vluchtelingenkampen liet bezoeken en terroristische methoden aan zou prijzen. Vanzelfsprekend ontkende Rabbani in alle toonaarden. Nog geen jaar later zou blijken dat leden van het door hem gesteunde NPK diep in het Palestijnse terreurnetwerk zaten. In het hoofdstuk ‘Nederlanders in dienst van de Palestijnse terreur’ zal ik daar nader op ingaan.
De ware feiten over het waarom van het jarenlange weigeren van zijn Nederlanderschap ligt waarschijnlijk diep verstopt in de archieven van de AIVD of zijn om moverende redenen verwijderd. In mijn summiere onderzoek naar zijn achtergrond is hier en daar een vermoeden gerezen en dit vermoeden is zeker de moeite waard om op een later tijdstip eens nader uit te zoeken.
Rabbani’s lijfspreuk was: “Je kunt wel idealist zijn, maar je moet je idealen wél verwezenlijken. Dat lukt alleen als je iets voorstelt, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de buitenwereld. En wanneer stel je iets voor? Als je beschikt over invloedrijke relaties. Relaties moet je opbouwen én koesteren.”
Rabbani, een korte toelichting van een meestermanipulator die zijn weerga niet kent.
Mahmoud Rabbani werd in mei 1935 in Haifa geboren, waar hij opgroeide tot 1948. Toen brak de Israëlisch-Arabische oorlog uit en vluchtte het gezin naar Tyrus in Libanon om zich later bij familie in Damascus te voegen. Daar zaten ze kortstondig in het vluchtelingenkamp Aleppo om weer terug te keren naar Libanon. In Ras al Metin zocht het gezin een organisatie op van de Amerikaanse quakers. Die zorgden dat Mahmoud en zijn broer een beurs kregen om te studeren op een Amerikaanse school. Op zich niet zo vreemd omdat de quakers de Palestijnse zaak al steunden sinds 1948.
Na een jaar verhuisde hij naar zijn familie in Damascus in Syrië. In die tijd werd de Egyptische president Gamal Abdul Nasser in de Arabische wereld op handen gedragen. Zijn felle toespraken maakten grote indruk op de jonge Rabbani. Hij voelde zich een kleine Nasser en imiteerde diens gedrag.
In oktober 1955 vormden Syrië en Egypte een gemeenschappelijk militair opperbevel met Damascus als hoofdkwartier. Van de Sovjet-Unie werden grote hoeveelheden wapens betrokken, terwijl Syrië met de Sovjets ook economische verdragen sloot.
Aan het begin van de vijftiger jaren ontmoette Rabbani in Damascus de man die zijn verdere leven diepgaand zou bepalen: Zafrulla Mohammed Khan. Khan was op dat moment de Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordiger van Pakistan in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN). Tevens was hij de VN-woordvoerder voor Palestijnse zaken namens de Arabische wereld.
Khan was zeer anti-Joods en fel gekant tegen de staat Israël. Reeds in mei 1948 had hij aan de Britse minister van Buitenlandse Zaken laten weten dat Pakistan Israël nooit zou erkennen. Tevens was hij een felle bestrijder van het toenmalige
kolonialisme in Libië, Noord Ierland, Tunesië, Marokko en Algerije en steunde hij de opstandelingen in die landen. Rabbani had wel eens van hem gehoord omdat zijn vader Khan had ontmoet toen deze deel uitmaakte van een VN-onderzoekscommissie naar de Israëlisch-Palestijnse gebieden.
Toen Khan op bezoek was in Damascus hoorde hij toevallig dat de familie Rabbani daar haar domicilie gekozen had en liet hen via het Syrische ministerie uitnodigen in zijn hotel. Vanaf dat moment liet Khan de familie niet meer uit het oog. Reden? Rabbani’s aantrekkelijke zus Busra. Zij was nog maar begin twintig en hij al in de vijftig. Kort daarop traden ze in het huwelijk.
Khan ontpopte zich al snel als een tweede vader voor Rabbani. Hij bezorgde hem een baan op de Pakistaanse ambassade in Damascus en leerde hem het politieke jongleren.
In 1952 werd Khan benoemd tot rechter bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag en vertrok naar Nederland. Op uitnodiging van hem kwam Rabbani in augustus 1956 naar Nederland om in Delft te gaan studeren. Khan betaalde zijn collegegeld plus een maandelijkse toelage.
In die tijd waren er onder studenten veel discussies over de Algerijnse opstand tegen de Franse overheersing. Wanneer Rabbani de Palestijnse zaak bij de discussies betrok liep hij tegen een muur van wantrouwen. Het was namelijk midden in de Koude Oorlogsperiode en de Arabische ambities werden nauw geassocieerd met het communisme. In dit kader is het wetenswaardig dat Rabbani in 1957 op kosten van Ton Philips (telg uit de bekende Eindhovense familie) met een aantal andere studenten werd meegenomen naar een conferentie in Michigan, waar jonge mensen uit de gehele wereld werden geharnast tegen het communisme. Een Japanse maat van Philips had hem op dat idee gebracht. De Japanner maakte zich zorgen over het bezoek van een Japanse jongerenorganisatie aan Moskou om deel te nemen aan het wereldjeugdfestival van de World Federation of Democratic Youth (WFDY). Hij wilde voorkomen dat de groep door de Sovjets geïndoctrineerd werd en stuurde hen eerst naar dat centrum in Michigan. Hoewel voor de cursus drie weken waren uitgetrokken, hield Rabbani het na tien dagen voor gezien.
In 1958 reisde hij naar Damascus om zijn toekomstige vrouw te bezoeken. Toevallig was 1958 ook het jaar waarin Kees Wagtendonk (medeoprichter van het NPK) Syrië bezocht en met communistische jongeren in contact kwam die deel hadden genomen aan het wereldjeugdfestival van de IUS/WFDY in Moskou. Tevens bezocht Wagtendonk een Palestijns kamp in Damascus.
Na drie jaar hing Rabbani zijn studie aan de wilgen, leende geld van Khan en startte in Den Haag zijn eigen onderneming: The Middle East Bureau for the promotion of Economic Relations (MEPER).
Zijn eerste kapitaal verzamelde hij door handel te drijven met de FLNA, het gewapende verzet in Algerije. Daar ontmoette hij Ben Bella, de leider van het FLNA die hart had voor de Palestijnse zaak en later zou dienen als voorbeeld voor de Al Fatah/PLO (Mahmoud Rabbani. Palestijn in Nederland, door Jeroen Terlingen en Karel Roskam, pagina 48). De relatie tussen het FLNA en Rabbani was zo nauw dat hij voor het Algerijnse onafhankelijkheidsfeest in 1962 als eregast werd uitgenodigd.
Wetenswaardig is dat Ben Bella begin jaren zestig van de vorige eeuw een aantal Nederlanders wist te betrekken in zijn gewapende strijd, waaronder de Amsterdamse studente Margreet Koekebakkers en de revolutionair communist Sal Santen. In het boek van Niek Pas Aan de wieg van het nieuwe Nederland. Nederland en de Algerijnse oorlog 1954-1962 is daarover het nodige te lezen.
Dankzij het netwerk van Khan werd Rabbani in 1966 honorair consul van de oliestaat Koeweit. Zijn diplomatieke invloed groeide net als zijn zakenimperium. Hij ontpopte zich als een succesvol zakenman en geliefd gastheer. Op zijn recepties – waar geen gebrek was aan exclusief eten en drinken – dromden diplomaten, captains of industry en ministers om hem heen.
Zowel voor de politiek, industrie en de Palestijnse revolutie werd hij een bruggenbouwer tussen Nederland en de Arabische wereld. Zijn invloedrijke werk als zakenman/consul voltrok zich vooral achter de schermen. Zijn invloed op de Nederlands-Arabische betrekkingen, zowel diplomatiek als zakelijk, was groter dan van veel fulltime diplomaten. Onder zijn vaste klanten waren een groot aantal Nederlandse multinationals die aanzienlijke tarieven betaalden voor zijn diensten. Maar daarvoor verschafte hij dan ook een goede entree bij de juiste man op de juiste plaats in de Arabische wereld.
In 1979 verbond Rabbani de naam van zijn moeder aan een door hem opgerichte stichting, de Lutfia Rabbani Stichting. Een van de belangrijkste activiteiten van de stichting bestond en bestaat nog steeds uit steun voor studentenuitwisseling tussen Nederland en de Arabische wereld. Op de lijst van bestuursleden en de Raad van Advies van de stichting staan een aantal indrukwekkende namen. Het merendeel van deze personen hebben een belangrijke rol gespeeld in zijn strijd voor de Palestijnse zaak.
Om te voorkomen dat het te duidelijk was dat het NPK een mantelorganisatie was van de PLO, trad Rabbani in 1969 niet toe tot het bestuur, maar speelde hij zijn rol achter de schermen. Zijn taak bestond onder meer uit het binnenhalen van prominente PvdA’ers voor de Palestijnse zaak, waaronder Hein Roethof, Klaas de Vries, Relus ter Beek en Wim Albers.
Hein Roethof ging midden jaren zeventig deel uitmaken van een Euro-Arabische groep die een dialoog voorstond met de PLO. Klaas de Vries werd onder meer medevoorzitter Parlementaire Associatie voor Euro-Arabische samenwerking en Wim Albers werd de voorzitter. In die tijd werd ook de huidige fanatieke verdediger van de Palestijnse zaak, Dries van Agt (toenmalig minister van Justitie), door Rabbani binnengehaald. Zo mocht Van Agt ondermeer met een door Rabbani georganiseerde reis mee naar Egypte, Syrië, Jordanië en Koeweit. Wetenswaardig is dat diezelfde Van Agt gedurende die reis vanuit een hotelkamer zijn staatsecretaris Glastra van Loon trachtte te ontslaan; de man die schreef: “De heer Rabbani is te veel Palestijn om ooit Nederlander te worden.”
Ook kopstukken uit de media werden door hem bewerkt waaronder: de toenmalige hoofdredacteur van Vrij Nederland, Mathieu Smedts (die hij als bruggenhoofd gebruikte om te infiltreren in de journalistieke wereld), J. Luyten (Volkskrant), P. de Vink (Het Vrije Volk), Karel Roskam (VARA) en L. Braamhorst (KRO). Volgens Roskam werd Rabbani door een vaste kern geaccepteerd als een ‘gulle, gastvrije en uitstekende bron’. Niet zo verwonderlijk wanneer we weten dat de eerder genoemde heren dankzij Rabbani een goedverzorgde, drieweekse ‘oriëntatiereis’ door Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon konden maken. Overigens bleef Roskam een zeer goede vriend van Rabbani, die tot zijn dood actief betrokken bij het Marjolein Roskam Fonds.
Rabbani was een meester in het manipuleren van belangrijke figuren binnen de media. Zelfs de rechtse en invloedrijke journalist Thomas Lepeltak liet zich door hem inpalmen. In zijn boek Journaal. Meer zeg ik niet doet hij het een en ander uit de doeken. Lepeltak was naar Rio de Janeiro gegaan om te schrijven over het wereldbekende carnaval. Bij aankomst in het hotel stuitte hij op Rabbani. “Dat betekent dat je geen tijd hebt om je om te kleden”, aldus Lepeltak, want Rabbani zei meteen: “Je moet nu met mij mee naar het penthouse van Saad, de grote baas van het carnaval. Hij is Libanees. Het hele carnaval is in handen van Libanezen (…) Met de hulp van mijn vriend Saad kun je overal naar binnen en zit je frontloge.” Na een korte beschrijving van het feest schrijft Lepeltak: “Later terug in het hotel Meridien op Copacabana wilde Mahmoud absoluut mijn kamer inspecteren. Het was een peperduur eenpersoonskamertje aan de achterkant van het hotel. Mahmoud werd boos. ‘Jij moet de Seaview hebben, Zeezicht. Ik neem wel contact op met de directeur. Pak niets uit.’ Twintig minuten later werd er op mijn deur geklopt. Daar stond de directeur met twee koffersjouwers; ik werd verhuisd naar een etage die bijna helemaal was afgehuurd door de Saudische prins Turki”, aldus Lepeltak op pagina 19-20 van zijn boek.
En zo duurde het dan ook niet lang tot het grote publiek via dag- en weekbladen en radio- en tv-uitzendingen op een nogal eenzijdige wijze kennis nam – en neemt! – van de Palestijnse zaak.
Rabbani liet het nodige geld rollen voor allerhande sightseeing trips naar Palestijnse gebieden en vluchtelingenkampen, en niet alleen voor journalisten en politici, maar ook voor studenten en Palestijnvriendelijke activisten.
Toen de PLO een kantoor in Den Haag opende financierde Rabbani dat vele jaren. In 1991 werd hij gekozen in de Palestijnse Nationale Raad. Tevens was hij voorzitter van de Stichting Palestina-Nederland en zette projecten op in de Palestijnse gebieden.
30 mei 2002 overleed hij in Wassenaar op 68-jarige leeftijd. Pas vijf jaar voor zijn overlijden nam hij in een open brief aan Yasser Arafat afstand van het corrupte leiderschap van de PLO en riep hij op tot hervormingen. Verbitterd omschreef hij het geheel als ‘een schertsvertoning’ en stelde zijn zetel in de PLO-raad ter beschikking.
Intussen tracht één van zijn zonen, Mouin Rabbani, al geruime tijd het stokje van zijn vader over te nemen. Maar daarover later meer.
Wordt vervolgd.
Help Darfur!
Gaarne willen wij enkele op- en aanmerkingen plaatsen bij de eenzijdige ophef onder moslims wereldwijd inzake het recente Palestijns-Israëlische conflict.
1. Er wordt niet gerept over de ‘vuurpijlen’ die Hamas al jaren afvuurt op Israël. Kennelijk is dit conform het Handvest van de V(erdeelde) N(aties)?
2. De grote aantallen burgerslachtoffers komen op conto van Hamas die haar militaire infrastructuur tussen de burgerbevolking heeft aangelegd. Hamas lokt dood en verderf uit, en andere landen moeten opdraaien voor de wederopbouw. Grappig hè?
3. Angstvallig wordt verzuimd te vermelden wat de ideologie van Hamas is, nl. de totale vernietiging van Israël en onderhandeling over Palestina uitgesloten.
4. Een oorverdovende stilte valt te bespeuren onder moslims inzake moorden, verkrachtingen, plunderingen etc. die ‘vredelievende’ moslims plegen onder moslims en niet-moslims in Darfur. Maar als het om Palestijnen gaat springen ze op alsof ze gebeten zijn door wespen. Wellicht zijn de Palestijnen (Arabieren) superieur aan de Darfuri’s (Afrikanen)?
5. Intussen bereiden Jordaanse parlementariërs plannen voor om Israël aan te klagen bij diverse internationale organisaties wegens genocide. Goeie zaak. Maar ze moeten tegelijk ook president Omar al-Bashir van Sudan aanklagen voor genocide in Darfur. Anders is het huichelarij tot op het bot.
Ahmad Jhawnie
@Ahmad Jhawnie,
Je slaat de ‘spijker op zijn kop’: “Huichelarij tot op het bot”.
Het opmerkelijke is namelijk dat de Nederlandse politici en organsiaties die de Palestijnse zaak steunen ook actief zijn in Sudan.
Een klein voorbeeld:
http://www.icco.nl/delivery/icco/en/doc.phtml?p=jobdetails&lang=en&cat=psa&id=264
http://www.oxfamnovib.nl/id.html?id=3799
http://www.ikvpaxchristi.nl/news/?v=14&cid=1&id=389&lid=1
http://www.cordaid.nl/_Overige_Zoek_/Index.aspx?mId=5767&SearchString=sudan
En geen van die klootzakken als Hendriks hebben ooit het boetekleed aangetrokken voor hun gedweep met massamoordenaars als Mao.
Prima artikel en ik ben blij dat ook de Parlementaire Associatie voor Euro-Arabische samenwerking,PAEAC, wordt genoemd.
Er is nl.iets merkwaardigs aan de hand (geweest?) met dit PAEAC. Het heet een gezelschap van 600 parlementariërs te zijn uit negen verschillende Europese landen die zich inzetten voor vrede en vooruitgang in et Midden-Oosten.
Het vreemde is dat de PAEAC zich georganiseerd heeft als een NGO, een Niet-Gouvernamentele Organisatie. PAEAC heeft onderafdelingen in verschillende landen en een hoofdbestuur, gevestigd in Brussel.
En waar houdt PAEAC zich zoal mee bezig?
Een van hun stokpaardjes is uiteraard de Palestijnse kwestie. Zij hebben verschillende symposia belegd o.a.op 24 en 25 augustus 1992 in Geneve. Tijdens dit symposium werd een workshop gehouden met als onderwerp het lobbyen bij Europese regeringen en het Europese parlement ten behoeve van de Palestijnse zaak.
Enkele zinnen uit het verslag volgen
Workshop I: Lobbying of Governments and parliamentarians
Moderator: Maria Gazi
Resource Person: Jean-Michel Dumont
Rapporteur: Paul Hoffman
1. Workshop I met in the afternoon of 24 August. The subject was introduced by a presentation from the resource person, Jean-Michel Dumont of the Parliamentary Association for Euro-Arab Cooperation (PAEAC), on “The Lobby on the Palestinian Question within the European Parliament”.
Het hele verslag van dit symposium staat op http://domino.un.org/unispal.nsf/361eea1cc08301c485256cf600606959/0902dbab68f0d73d85256109006a85af!OpenDocument. , maar zal waarschijnlijk niet openen. Via google intikken:
PAEAC + symposium question Palestine + lobbying is deze pagina in cache te openen.
Het vreemde is dat parlementariërs zich verenigen in een NGO om regeringen, parlementen politici te beïnvloeden te controleren,b.v. door uitnodigingen te aanvaarden om vergaderingen van ministers als waarnemer bij te wonen. Politici spelen een dubbele rol, ontvangen (hoogstwaarschijnlijk) subsidie voor hun ONG, en beïnvloeden de besluitvorming van regeringen.
Ik denk dat een onderzoek naar de PAEAC, de leden ervan, de financiering en de dubbele rol van politici als Klaas de Vries en Koenders op zijn plaats is.
@M.Devrindt: ik heb die website in cache gevonden. Bedankt voor de tip.
Toevallig las ik iets over een drs. Rob Groenhuijzen, die ook actief is bij dit Palestina Komitee. Klopt het dat deze man in de jaren ’70 lid was van de vrijwel onbekende terreurgroep Capelse Groep? En klopt het dat hij later ook is aangehouden met een bom? Wat was de Capelse Groep voor een organisatie?
Na lezing van een aantal artikelen op deze site en tevens deel 2 van dit artikel (waarop niet gereageerd kan worden?), moeten mij een aantal zaken van het hart.
De oproep tegen de lezing van Ron Edelheit werd mede ondersteund door XminY? De extreem-linkse fondsenstichting waarvan Hans van Heijningen van de SP de leider was? Dezelfde man die ook werd genoemd als gewapend ontwikkelingswerker bij de Sandinisten in Nicaragua in de jaren ’80? Dat waren die Sandinisten die verantwoordelijk waren voor het uitmoorden van dorpen van de Miskito-indianen? En in diezelfde SP zit ook Harry van Bommel? Bekend van het meedoen aan een antisemitische demonstratie waar Hamas Hamas Joden aan het gas! werd geroepen. Maar Harry hoorde het niet goed en bedoelde het anders. Misschien moet Dirty Harry zijn oren eens wassen, want deze kreten worden meestal geslaakt op demonstraties tegen Israel.
En over demonstraties gesproken: wanneer worden de uitnodigingen verstuurd voor demonstraties tegen de regering van Jordanië, Syrië en Libanon voor het vermoorden van duizenden Palestijnen? En wanneer kan ik eindelijk eens meedoen aan een demonstratie tegen de regering van Egypte voor het stelselmatig onderdrukken van Kopten en Christenen?
En wanneer is de demo tegen het verdrijven van 100.000den Joden uit Marokko, Jemen, Irak, Syrië en Libanon? Alleen uit Marokko al 300.000!
En dan over de berichtgeving van de NOS: heeft deze eenzijdige berichtgeving écht niets te maken met de aanwezigheid van een communistische propagandist van De Waarheid die nu redacteur is bij deze staatsomroep?
Was deze De Waarheid niet altijd een fervent voorstander van de Sovjet-Unie? Het land van de Goelags, de slavenkampen voor andersdenkenden, de pogroms, de zichzelfverrijkende elite?
En dan nog een vraag: hoeveel Nederlandse activisten waren of zijn aanwezig in militaire kampen van Fatah en PFLP? Is daar wel eens onderzoek naar gedaan? En hebben die links-activistische Nederlanders ook wel eens meegedaan aan oorlogsmisdaden? Tegen burgers bijvoorbeeld in Libanon, of tegen Miskito’s in Nicaragua, of tegen boeren in Colombia (FARC), of tegen burgers in Israel (ik denk nu even aan de PFLP). En nu ik toch bezig ben: welke Nederlanders hadden contact of werden opgeleid door de Stasi (de Oostduitse opvolger van de Gestapo)?
Ik wil dit namelijk eigenlijk wel heel graag weten, want ik heb zo het idee dat deze mensen ook op straat lopen, wanneer in Nederland mensen het zwijgen moeten worden opgelegd.
Die communist bij de NOS, is dat niet toevallig Rinke van den Brink, de oud-hoofdredacteur van De Waarheid?
Opmerkelijk is dat Sietze Bosgra als natuurkundige gepromoveerd is bij dr. P.F.A Klinkenberg (niet dus Wim Klinkenberg). Deze Klinkenberg was als student een bewonderaar van Adolf Hitler, zie ‘Een kwetsbaar centrum van de geest – De universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950’ van Peter Jan Knegtmans.
Deze bewondering werd hem kwalijk genomen en heeft mogelijk lange tijd een rol gespeeld dat hij pas aan het eind van zijn werkzame leven van lector tot hoogleraar werd benoemd. Waarvan akte.
Of de opstelling van Klinkenberg (daar kwam het ook in uiting) een rol bij de keuze van Sietze Bosgra heeft gespeeld is niet duidelijk.
“De PLO pleegde tussen 1969 en 1985 meer dan 8000 aanslagen, waarvan tenminste 435 in het buitenland. Meer dan 650 Israëli’s – waarvan driekwart burgers -, 28 Amerikanen en tientallen burgers van andere landen kwamen daarbij om.”
In 16 jaar circa 750 mensen omgekomen door ‘aanslagen’ PLO. In twee weken vermoorde Israël 1400 burgers. En er werden verboden militaire wapens gebruikt. Israël verloor zelf 14 militairen.
Peter,
Ik wil een artikel schrijven over deze kwestie voor Artikel7.nu en mij daar baseren op dit stuk en het vervolg. Echter, gaarne toestemming.
ga je gang, mvg Peter